VIVA KUILBOER door Oscar van den Boogaard
Het landschap waar ik woonde was een speelgoedlandschap. Het leven dat ik leefde was een speelgoedleven. Nu ik zo gelukkig was dat in te zien, kon ik naar dat landschap en mijzelf kijken en begrijpen waarom de dingen waren zoals ze waren. Ik kon daarna ophouden zelf speelgoed te zijn en een authentiek leven gaan leiden, het werkelijke leven, dat leven namelijk, waarin ik mij bevrijd van vreemde perspectieven, van dwingend verleden en opgelegd geweten kon laten aantrekken door mijn eigen nieuwsgierigheid, waarvan ik de herkomst niet kon duiden, maar waarvan ik wist dat zij de enige bron was die mij werkelijk verder kon brengen en die ik wilde, ja, ik wilde haar mysterie leren kennen met heel mijn ziel.
Oscar van den Boogaard, Bruno’s optimisme, proloog op het Oceanisch Verlangen (1993)
De kunstenaar is in New York en ik mag binnen in haar studio. Ze heeft de sleutels voor mij in een envelopje achtergelaten. Ik ga binnen met enige schroom. De drempel overgaan betekent gewichtloos worden. Astronaut worden in een nieuwe kosmos, licht en helder, ogenschijnlijk onschuldig. Er is geen hiërarchie, geen boven en beneden. Alles is even belangrijk. Een fotootje aan de muur. Een paar potloden op de grond. Een schets. Een poppetje. Een knikker. Een plastic gitaar. Een polaroid. Een aantekening.
De studio van de kunstenaar doet me denken aan de levensgrote jungle-schilderijen van Rousseau. Ondoordringbaar, zonder focus. Iedere vierkante centimeter kijkt je even intens aan. Een jungle van wol, vilt en papier.
In de verte zie ik een oude bekende. De Pink Panther (Suckers and fuckers and stupid retards, 2010). Zacht, roze en moedeloos. Zijn ellebogen steunen op zijn opgetrokken knieën. Daarnaast zijn speaker van stof. Hij is gedoemd om stil te zijn en zacht. Zijn woede en verdriet zijn geïmplodeerd. Hij zit op een bed van dekens. Naast de immense kop van een lieve speelgoedbeer, onthoofd. Door zijn strot sijpelt geen bloed. Het zijn maar onschuldige watten die er uit steken.
Dekens overal. Lichtblauw, oranje, geel. Opgevouwen, of in slierten geknipt in zakken. Dekens geven warmte en behaaglijkheid. Ze doen denken aan vroeger. Toen het beter was. Toen het slechter was.
Waarom heeft de kunstenaar deze obsessie naar warmte en zachtheid? Om de woede te verstikken? Kijk, daar in de kast aan de andere kant van de muur zit de onthoofde giraffe opgeklapt tussen twee planken (Beim Schlafengehen, 2010). Wat is er gebeurd dat deze onschuld zo bezoedeld is? De dwarsdoorsnede van zijn hals bestaat uit vriendelijk gekleurde jaarringen. Alsof de kunstenaar zelfs dat wat gruwelijk en angstaanjagend is, hardnekkig probeert te presenteren als iets liefs.
Ik zie felgekleurde landschapjes aan de muur, gemaakt van stukjes vilt in een houten frame. Lapjes landschappen, mooi een zacht. In de buurt hangt een postkaart van een al even felgekleurd lapjeslandschap van Egon Schiele, de Oostenrijkse schilder wiens hoofdthema dood en lijden was. Daarnaast staat een ladder tegen de muur waarop een bezem staat die tot het plafond reikt. Het lijkt alsof de bezem het plafond moet tegenhouden. Rode dekentjes dienen als zachte stootkussentjes (zonder titel, 2011). Kan de hemel ieder moment naar beneden storten en de aarde verpletteren?
Ik sta oog in oog met een levensgroot donkerbruin paard. Dit moet het lachend pantomime-paard zijn waar de kunstenaar me over heeft verteld. Ik zou hem willen aanraken, zo zacht en vriendelijk lijkt hij. Ogen heeft hij nog niet en onder zijn bruine achterbenen steken twee vrouwenvoetjes uit met gelakte nagels. (Us V Them,2012) In dit stadium lijkt het paard nog een kostuum waarin de kunstenaar en een collega schuilgaan. Een manier om op het eind van haar twee-jarig verblijf op het HISK onopgemerkt de studio te verlaten? Het lijkt me niet makkelijk om met twee mensen één paard te zijn. Dat vraagt uiterste coördinatie en ritme gevoel. Samen één zijn. Is dat niet wat de liefde doet verlangen en wat de werkelijkheid onmogelijk maakt?
Ik merk een krabbeltje op links naast de deur. In potlood staat erop geschreven: ‘My greatest desire to see the deepest blue of the sky part IV’ en ‘70 dia’s van blauwe luchten’. Daarvoor staat op een sokkeltje een diaprojector met daarbovenop een lichtblauwe telefoon. Zo blauw als het diepste blauw van de hemel. Op de draaischijf een leeg rechthoekje dat zo veelzeggend lijkt in de kosmos van de kunstenaar. Boven het oningevulde rechthoekje staat het logo van een huis in brand. Onder het lege rechthoekje een onheilspellend zwart kruisje. De telefoon is muisstil. (geen werk, verzameld object)
Vlakbij de telefoon liggen op een blauw cilindervormig sokkeltje van papier drie kompasjes die eensgezind het noorden aanwijzen (Looking for a certain ratio, 2011). Wat een eensgezindheid. De kunstenaar wil haar plaats bepalen in haar kosmos. Omdat ze anders geheel verloren zou zijn?
Her en der in de studio staan grijze metalen toren-antennes opgesteld. Miniatuur versies van de werkelijkheid. Ze geven je het gevoel de werkelijkheid van op grote afstand waar te nemen. Het zijn metaforen voor gevoeligheid. Elektromagnetische golven worden ontvangen en verzonden. Verbindingen worden mogelijk gemaakt. Dwars door de leegte van het bestaan heen. Misschien dwars door de grenzen van dood en leven. Mijn oog valt op een polaroid van een antenne (Antenna, 2009). Het zwarte silhouet van in elkaar gevouwen handen. De gestrekte wijsvingers klemmen een spijker vast die de top van de antenne voorstelt. Het is een onherbergzaam licht. Het eind van de dag of juist het begin ervan. Waarmee maakt de antenne contact?
Iets verderop staan op een plint drie walkie-talkies. (geen titel, verzamelde objecten). In de jaren zestig en zeventig, lang voordat er gsm’s waren, waren zij de droom van ieder kind. Ze suggereerden dat je in de toekomst nooit meer alleen hoefde te zijn. Je zou altijd verbonden zijn met anderen. Naast de walkie-talkies staan achteloos vier metalen blikjes op een rij. Kinderen die geen walkie-talkie hadden deden alsof ze telefoonverbinding konden maken met blikjes die door een koord met elkaar verbonden waren. Je moest zo luid praten dat de ander je direct kon horen.
Ik begin te wennen aan mijn gewichtloosheid. Speelgoed wereldbollen in allerlei maten doemen om mij heen op. Ik zweef langs ‘My greatest desire to see the deepest blue of the sky part III’. Op het raam een blauw stukje transparant plastic, met vier stukjes tape in de hoeken vastgeplakt, daarachter de hemel. ‘My greatest desire to see the deepest blue of the sky part I’ Een polaroid van een vrolijk tuinstoeltje omhooggetrokken door felgekleurde ballonnen. De polaroid is al een beetje vervaagd. De kleuren verschoten. Alsof het een herinnering is. Het stoeltje met de ballonnen is een reconstructie van een echt gebeurd verhaal dat gaat over een Amerikaanse vrachtwagenchauffeur die altijd al het verlangen had gehad om te kunnen vliegen. Een droom die nooit verwezenlijkt werd omdat zijn slechte ogen hem niet in staat stelde ooit piloot te kunnen worden. Hij had als jonge jongen al eens een plan gehad om zijn droom te realiseren en op een dag besloot hij dit idee uit te voeren. Hij ging naar de legerdump en kocht een partij weerballonnen, vulde deze met helium, knoopte deze aan zijn tuinstoel, bepakte zich met boterhammen, biertjes, een radio en een camera. Ook nam hij een hagelgeweer mee om de ballonnen kapot te schieten wanneer hij weer wilde neerdalen. Zijn idee was om een beetje boven zijn tuin te zweven maar zodra zijn vrienden het touw doorhakten waarmee de stoel was vastgemaakt schoot hij als een raket naar een hoogte van zo’n 4600 meter. Verstijfd van angst durfde hij niet de ballonnen kapot te schieten en toen hij dat na een tijdje wel deed verloor hij zijn geweer. Lange tijd vloog hij rond totdat hij weer langzaam neerdaalde en in een hoogspanningsmast terecht kwam. Eenmaal op de grond werd hij opgepakt en kreeg hij een boete voor het overtreden van een luchtverkeerswet. Maar niemand wist welke. Op de vraag waarom hij dit toch had gedaan antwoordde hij: “A man can’t just sit around”.
Op een andere muur ontdek ik ‘My greatest desire to see the deepest blue of the sky part II’. Een reeks polaroids van een hemelsblauwe knikker die tegen het licht wordt gehouden. Hoe dichter de camera nadert, hoe donkerder het blauw. Het is onmogelijk om het hemelse blauw vast te leggen. En als het is vastgelegd zal de tijd de kleuren op de polaroid vervagen.
Opeens valt mijn oog op een ansichtkaart van een zachte rode eekhoorn. Hij heeft zich net afgezet tegen de ene tak en is nog niet geland op de andere. Een eekhoorn in de vlucht. Het toppunt van vitaliteit. En van huiselijkheid ook. Want straks als hij genoeg nootjes heeft verzameld, kruipt hij in zijn holletje. Hij is zijn eigen dekentje. Wat een geborgenheid!
Ik ga achter het bureau van de kunstenaar zitten. Het lijkt een knutseltafel, vol felgekleurde potloden, scharen en ander tekenmateriaal. Mijn oog valt op een vel papier met een paars-blauwe vlek waterinkt. Misschien is het geen vlek maar een wolk. Daarnaast zijn zinnen in potlood opgeschreven die door pijlen met elkaar verbonden zijn. Bovenaan lees ik: ’to leave a mark, to leave a stain’. Daaronder een aantal zinnen die onder elkaar staan en met pijlen zijn verbonden. ‘Desire to be understood’. Boven ‘understood ‘staat ‘clarify’ geschreven. Andere zinnen waar mijn oog op valt zijn ‘I want to explain why’ en ‘I am obsessed where it all comes from’ en ‘I am obsessed with the position’. Vandaar vertrekt een pijl naar boven waar ‘where the stuff is coming from’. Daaronder zweeft ‘not about something’ dat met een neerwaartse pijl is verbonden met ‘a place, a moment’. Rechts boven op het vel papier een aantal zinnetjes. ’Say hello & wave goodbye.’
Opeens valt mijn oog op de vlag van de kunstenaar. Dezelfde kleuren als het testbeeld van de televisie van vilt (Transmission, 2006). De helft is hemelsblauw. De ander helft is opgedeeld in de helft roze, de ander helft is opgedeeld in de helft geel, de andere helft is opgedeeld in de helft oranje, de andere helft is opgedeeld in de helft groen en paars (Declare independance, 2011). Deze vlag hangt stil in het lege universum waar het nooit waait en waar kompassen, zendmasten en telefoon-toestellen, naarstig contact proberen te maken. Met wat? Met het verleden, de toekomst, de dood, het leven.
In On Making Manifest, de publicatie dat manifesten van een aantal kandidaat-laureaten van het HISK bundelt, toont de kunstenaar een haast lege pagina. De titel is Tuning my work. Daaronder de trefwoorden waarbinnen haar werk zich een plaats wil bepalen.
Existentialism
Absurdism
Determination
Gravity
Beyond
Engagement.
Ik denk dat het de kunstenaar gaat om grijpen wat ongrijpbaar is, begrijpen wat onbegrijpelijk is. Om te zeggen wat onzegbaar is. Om de ondraaglijke zwaarte te overstijgen. Om de ruimte die eindeloos is te kunnen omvatten.
Om het leven ten volle te leven. Om het hart van de wereld aan te raken. Om een kunstenaar te zijn.
Ik herinner me de raket van de kunstenaar (Expedition: in search of the echo of the big bang, 2007). Een raket van vilt en pluche waarmee ze de kosmos in zou gaan. Dat je er niet echt mee de kosmos in kon gaan, daar gaat het niet om. Het gaat om de intentie, het verlangen.
Ik herinner me de tentoonstelling Invite Someone in 2011 met werk van eerstejaars HISK-kunstenaars en hun kunstenaar-partners. De kunstenaar toonde een diaprojector op de grond (Illuminate, 2011). De projector wierp een klein vierkant wit licht op de muur. Ik stond er met de kunstenaar naar te kijken. Ze zei: ’ik vind het licht zo mooi wollig’. Ik heb nog nooit een kunstenaar ontmoet die iets wat abstract en conceptueel is ’wollig’ noemt. A contrario zal ze de dekentjes en lappen in haar studio ook als abstract en conceptueel benoemen.
Als ik vanachter het bureau opsta, valt mijn oog op iets op de vloer dat lijkt te bewegen. Een verlengsnoer dat kronkelt als een slang. De stekker is hongerig op zoek naar elektriciteit en de vier stekkertjes van de rupsachtige stekkerdoos smachten om contact. In de studio van de kunstenaar heeft alles met elkaar te maken en wil niets zonder het andere bestaan. Het is één groot kunstwerk dat het verlangen resoneert naar een glanzende toekomst zonder obstakels waarin je van niemand afscheid hoeft te nemen en waarin de dood en de pijn voorgoed worden opgeheven.
Als toegift een herinnering aan het slechtste wat ik ooit heb gedaan. Ik sluit mijn ogen en ga terug naar de laagste klassen van de lagere school. Twee straten leiden naar mijn school. De ene is licht en vrolijk, de andere donker en angstaanjagend. In de donkere straat woont Walter, een mongool die kleine kinderen in een put duwt en die door zijn moeder in een rode sportauto wordt rondgereden. Ik verklein mijn diafragma tot de middag waarop ik besluit via de donkere straat naar huis te keren. Ik loop in de schaduw van de bomen tussen gevels en geparkeerde auto’s, doodsbang dat Walter te voorschijn zal springen. Opeens hoor ik een stemmetje. Tussen de auto’s zit een jongetje op de stoeprand. Op zijn schoot ligt een doos. Hij vraagt of ik wil kijken. Ik kijk om me heen want ik ben bang dat hij een lokvogel van Walter is. Het jongetje reikt me de doos aan. Het is een kijkdoos afgedekt met lichtblauw papier. Voorzichtig kijk ik door het gaatje. Ik zie watjes, watjes, watjes en blauwachtig licht. ‘Het is de hemel,’ zegt het jongetje vol blijdschap. In een reflex zet ik de doos op de grond en verpletter hem met mijn voeten. Ik ren weg door de donkere straat in de richting van het licht. Achter mij groeit het huilen van het jongetje. Het groeit en groeit.
Uit de publicatie: ’About waves and structure. Behaviour, disagreement, confidence and pleasure’ 2012